Toen ik binnen kwam, in 1965, begon de zware arbeid. Ik deugde natuurlijk totaal niet, ik leefde niet maar ik 'dacht', ik zag niet maar ik 'bekeek'. Ik was op zoek naar "hoe kun je leven", maar dat betekende natuurlijk dat ik daar zelf helemaal niets van terecht bracht. Anders had ik het niet hoeven zoeken... Ik kreeg dag in dag uit op mijn kop, zodat ik er helemaal wanhopig van werd. Toch is het idee van weg gaan nooit bij me opgekomen. Bij Ton wel, die zag er soms echt geen mogelijkheid meer in. Een paar keer heeft hij me dan ook weggestuurd, en het gekke is, dat dat altijd met Pasen was. Met Pasen 1965 terug bij mijn ouders, met een schapevachtje om op te liggen en een grote rolsteen als houvast. Mijn moeder vond dat het stonk, dat vachtje. Pasen 1966 naar een nichtje in Leiden, maar na twee dagen stond de Citroen HY-bus met Ton en Maria voor de deur, of ik weer mee kwam? Ja natuurlijk!
Op Goede Vrijdag 1967 in Amsterdam, zonder geld en slaapplaats. Ik stond op het stationsplein en daar is een groot opschrift "Leger des heils", maar die gaven me geen onderdak. Om 5 uur ging alles dicht, maar iets voor 5 uur heb ik gebeld naar een cartonnagefabriekje waar ik vroeger een keer in de vakantie iets verdiend had met kartonnetjes vouwen. Daar kon ik Maandag beginnen. En het kleine studentenhotel geloofde me gelukkig dat ik Maandag zou betalen. In het fabriekje was de hele dag radio, ontelbare keren Puppet On A String, van het Songfestival. Op 1 Mei kon ik op de rondvaartboot beginnen als gids. En een paar maanden later kwam Ton kijken, of ik weer mee ging... In de jaren daarna kwam ik Pasen door zonder weggestuurd te worden.