Stenen
Anton werd altijd gefascineerd door stenen. Niet willekeurige brokken steen, maar speciaal de stenen die door het water waren gevormd. Eindeloos rondtollend in de stroming van een rivier of zee, langs elkaar en de rotsige bodem schurend, door een gletsjer afgesleten. Een ruw brok wordt dan rond en glad.
Zo'n 'rolsteen' wordt niet een ronde kogel, maar toont in zijn vorm en structuur hoe hij opgebouwd is. Er zijn harde en zachtere plekken, sommige mineralen maken de steen compact en heel hard, andere iets losser en lichter. In het ruwe brok zijn die verschillen nauwelijks te zien, maar het slijpen maakt ze zichtbaar. De harde stukken blijven boller en heel glad van structuur, de zachtere gedeelten slijpen dieper in en krijgen een oppervlak als een gegroefde huid.
Zo wordt de mens door het leven afgeslepen, tot de essentie zichtbaar wordt. De gedeelten die zijn ziel vormen zijn sterk en bieden weerstand, alle andere facetten zijn veel zwakker en slijten weg.
"De normale mens" dekt zich in tegen dit slijpen, hij past het leven zo aan zichzelf aan – of past zichzelf zo aan het leven aan – dat hij niet werkelijk geraakt kan worden. Daardoor zal hij nooit een echte zegging hebben voor een ander.
Het zijn degenen die niet in deze mensenwereld passen, die een werkelijke boodschap hebben die rijkdom brengt aan anderen. Zij worden in de stromingen rondgetold, zij bezitten geen weerstand tegen het leven, en leven het daardoor in al zijn hevigheid.
|