Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonk-Dorp, 1969-1970
Over de etser Anton Heyboer (45) schrijft men gissenderwijs: wat voor hem zelf het belangrijkste is in zijn werk kan slechts gebrekkig beschreven worden. Aan Heyboers werk is namelijk een probleem verbonden dat, voor de kunst van zijn naoorlogse generatie, nogal uitzonderlijk is. Anders dan meestal gaat het niet om een direkte uiting van gevoelens of andere zielstoestanden, maar er wordt een gedachtenwereld, een filosofie in kaart gebracht. Deze wordt echter geformuleerd in een geheimtaal die vooralsnog alleen door Heyboer zelf werkelijk te begrijpen is.
Voor tekst en uitleg is Heyboer echter niet te vinden; schuw en voor de agressieve wereld onbereikbaar teruggetrokken heeft hij zich ingegraven in zijn schuur te Ilpendam en laat de mensen naar zich raden. Daar leidt hij met zijn vrouw Maria en hun beider huisgenote Lotti een kluizenaarsbestaan, waarvan een groot deel van zijn etsen in filosofische vorm verslag doet. Vreemdelingen zijn ongewenst, ingewijden gering in getal. Heyboers overgevoelige aanleg verdraagt de nieuwsgierigheid van onbekenden nu eenmaal moeilijk; pottekijkers maken hem van streek.
Overgevoelig maar cerebraal, een filosoof die over zijn gedachten struikelt en die bij de geringste aanleiding die aan zijn filosoof-zijn apelleert onhoudbaar aan het theoretiseren slaat, dat is wat men van Anton Heyboer op het eerste gezicht uit zijn etsen gewaar wordt. Snel en zonder overdreven zorg om de verfijningen der schoonheid worden zijn etsen neergekrast, direkt met een schraapstaal over het zink of over een asfaltlaag die later uitgebeten wordt.
Maar nooit staan zijn lijnen in het wildeweg ekspressief te zijn, want de ongerichte gevoelsontladingen van een action-painter zijn hem vreemd. Integendeel, elke lijn, elke cirkel heeft een funktie in de formulering van Heyboers gedachtengang; hij is een systeembouwer van belang, die geen geringe dingen aansnijdt en die alles met alles in verband probeert te brengen. Heyboers lust tot redeneren en betogen moet zijn manier van bescherming zijn, meer nog dan een poging tot kommunikatie met de wereld buiten zijn schuur.
In de formulering worden gedachtensprongen dan ook niet geschuwd en het ‘relativerend vermogen’, op sommige etsen vermeld, werd tot dusver nog niet toegepast op de filosofie.
Ook dit maakt Heyboers uiteenzettingen er niet bevattelijker op, al kan men minstens gewaar worden dat het niet om peuleschillen gaat. Enig houvast biedt echter een grondsysteem dat al in de late jaren vijftig werd geformeerd en dat de basis vormt voor een groot deel van Heyboers filosofische omzwervingen nadien. Dit systeem bestaat uit een negental genummerde punten, die verbonden zijn door elkaar snijdende diagonalen. De cijfers duiden o.m. op Heyboer zelf, zijn ‘wezen’ (iets wat voorbij de emotie zoveel als ‘eksistentie’ betekent), op zijn vader en via die vader op het vooraf bepalende, op de maatschappij; voorts op zijn moeder en met haar op het uitblijven van hulp en liefde.
Beide worden in andere punten en via diagonalen tot hun tegendeel geprojekteerd: de onbepaaldheid en de onschuld. Eerst door deze bezwering van Vader en Moeder wordt een ‘vrije’ bestaansvorm mogelijk, gesymboliseerd in de begrippen ‘mannelijk mogelijk’ en ‘vrouwelijk mogelijk’; de bezwering zelf werd slechts mogelijk gemaakt door Heyboers ‘lijdensvermogen’, door weer een ander punt aangeduid en steeds een belangrijke faktor in zijn filosofische bouwsels. Dan zijn er tenslotte nog de misleidende krachten waaraan de vrije bestaansvorm van buitenaf wordt bloot gesteld: het verstand en de verleiding. In de etsen zijn al deze begrippen door de cijfers 1 t/m 9 aangeduid; de diagonalen geven onderlinge verbandden, omkeringen en invloeden aan.
Abracadabra? Wat uit Heyboers grondsysteem althans wél valt op te maken, is het gebied dat het bestrijkt: het menselijke bestaan, met zijn echte of vermeende wetmatigheden, mogelijkheden en begrenzingen. De voornaamste begrenzing die daarbij door mij wel maar door Heyboer zelf zonder twijfel niet gevoeld wordt, ligt besloten in de omstandigheid dat het hele systeem vanuit Heyboer zelf en vanuit zijn situatie is opgesteld. Wie het in eksistentiële zin over ‘de’ mens heeft, heeft het doorgaans in de eerste plaats over zichzelf. En Heyboer, die bijvoorbeeld in zijn jeugd nooit een goed kontakt met zijn ouders heeft gehad, maakt op deze regel geen uitzondering. Via de filosofie zijn zijn etsen in de eerste plaats autobiografisch: ze doen verslag van zijn zoeken naar een levensvorm buiten het door anderen als ‘normaal’ ervarene om, naar een zijnswijze die zo weinig mogelijk met maatschappij, kultuur en menselijke rede van doen heeft.
Met het kaler worden van zijn etsen verdween uit de schuur in Ilpendam ook elk overbodig meubilair, totdat alleen de etspers, een potkachel en wat uit wrakhout getimmerde slaapplaatsen overbleven. Heyboer, Maria en Lotti leven er in een strikt celibataire, seksloze kameraadschap in een poging om via een relatie-patroon als van onschuldige kinderen een bestaansvorm te hervinden die hen wezenlijker voorkomt dat wat volwassen mensen voor ‘normaal’ houden; en zodra er in dat relatiepatroon iets verandert - soms komt er nog een vierde gast wonen, een andere keer verhuist Lotti naar een woonwagen op het erf etc. - vindt dat zijn weerslag in Heyboers filosofisch systeem.
Gebaseerd op het basissysteem is een ets als Het collectieve, cultuur en menselijkheid, uit de serie Alceste, die hierbij is afgedrukt. In het koördinatiesysteem heeft alles zijn betekenis: de horizontaal vertegenwoordigt het ‘wezen’, de vertikaal het ‘bewustzijn’ van de mens; in de getallen zijn ‘de vader’, ‘de moeder’, ‘het lijden’, ‘schuld’, ‘relativerend vermogen’ uitgezet of weer andere dingen als ‘het gezin’, ‘de cultuur’; de diagonalen geven onderlinge verbanden aan, de cirkels invloedsferen, de projekties van de getallen en de snijpunten van de diagonalen op de horizontaal de gevolgen van dit alles voor het ‘wezen’ van de mens. Uit de teksten boven- en onderaan, hoewel fragmentarisch en tijdens het ontstaan van de prent al te licht bevonden, is toch wel op te maken hoe dicht het weefsel van Heyboers gedachten is. Onder de grafische figuur staat bijvoorbeeld: de niet in cultuur levende psyche heeft een grotere spryding op de horizontale basis = een overwegende debiliteit. Toch ligt vanuit deze debiliteit het bereikte bewustzijn hoger dan in de evenwichtige
psyche (nl. het vierkant rond het snijpunt van de koordinaten - S.). Dit komt doordat de waarden van dit bewustzijn direkter zijn waar de projekties van de... (onleesbaar,-S) bepaald worden. Etcetera.
Zo gaat het, in lange series etsen, ongebroken voort. Ook minder omvattende zaken dan Heyboer zelf en zijn kleine gezin worden daarbij van een diepere en veralgemeniserende betekenis voorzien. Een mooie steen die hij gevonden heeft blijkt een symbool van nederigheid, van het schijnbaar waardeloze, dat eerst door de liefde van zijn ontdekker, van Heyboer dus, belangrijk en van grote waarde wordt, in het afbranden van een schuur in Ilpendam met 22 kalveren delft de onschuld, die zich immers niet verdedigen kan, het onderspit. En zo wordt vrijwel elk gebeuren in en rond de schuur in Heyboers filosofische bouwsels ondergebracht, want in zijn mikrokosmos te Ilpendam openbaart zich allereerst de makrokosmos van zijn filosofie.
Het kollektieve, kultuur en menselijkheid (1962) door Anton Heyboer (foto Haags Gemeentemuseum).
Leven wereld (1960) door Anton Heyboer (foto Haags Gemeentemuseum).
Lesbies (1964), ets met oker door Anton Heyboer (foto Haags Gemeentemuseum)
Wordt er op de hierboven besproken prent gewoon recht toe, recht aan gefilosofeerd, op andere verschijnen ‘de’ man, ‘de’ vrouw, ‘het’ dier, de kalveren of de steen, in kontoertekening en altijd zo ontdaan van vleselijkheid en bijkomstige groeisels dat hun uiterlijk de symbolische funktie en hun betekenis voor Heyboer persoonlijk onmiddellijk verraadt. Ook de schaarse kleuren, soms afgedrukt, soms later ingevuld, moeten symbolisch worden opgevat, al weet ik niet precies hoe: okers, gedempt groen, door okers verzwakt blauw, soms wat steenrood, altijd feilloos gekozen en gekombineerd. In later werk verschijnen ook wel lijnen, achteraf met een houten verfstift toegevoegd (het doet aan als de lijn van een dikke, slecht lopende ballpoint) of worden reepjes of scheursels van wit papier op griezelig subtiele wijze over geëtste gedeelten heen geplakt of anderszins toegevoegd. In werk van de laatste twee jaar, dat steeds kaler werd, van een leegte die de adem beneemt, stelde hij zich met de laatste twee technieken zelfs tevreden en werd de ets dus vervangen door een kollage.
Wie behagen schept in alle virtuositeiten en raffinementen waartoe de ets-techniek een kunstenaar de gelegenheid biedt, kan bij Heyboer niet terecht. Hij is geen virtuoos zoals Harry van Kruiningen of Ko Oosterkerk dat wel zijn; zijn techniek blijft vrijwel beperkt tot de enkelvoudige lijn, de spaarzaam toegepaste kleur en deels toevallige, deels bewust aangebrachte nuance-verschillen in de etsgrond. Toch bezitten zijn etsen een specifieke, hoewel nergens behaaglijke of estetische schoonheid, die intrigeert en fascineert; een geheimzinnigheid van aanzien
die enigszins in strijd is met de als verheldering bedoelde filosofische boodschap, maar die er nu eenmaal is, onverklaarbaar, als door een wonder.
Misschien speelt hun bezwerende funktie voor Heyboer persoonlijk daarbij een rol. Vanuit zijn eigen filosofie gedacht dient het denken de emotie uit te schakelen, maar in de snelheid waarmee hij zijn etsen neerkrast, aanvult, wijzigt tijdens het proces, verknipt en opnieuw rangschikt, ontlaadt zich toch kennelijk ook de spanning van een geest die meer overhoop heeft gehaald dan zijn gevoeligheid verwerken kon.
Wat me in een toch zeer sobere, onversierde ets als "Het collectieve cultuur en menselijkheid" boeit is de manier waarop met ongegeneerde, hier en daar rafelige maar toch broos blijvende lijnen, driftig doorgehaalde teksten in een lettertiep dat elders voor de universeelste schuttingtaal gereserveerd blijft en met slordig uitgeknipte maar weer effektief
gerangschikte fragmenten een onnavolgbaar autentiek geheel ontstaat. Daarbij verkreeg door Heyboers techniek de verf met houtwol op de plaat aan te brengen het gehele oppervlak een antikwarisch aandoende vlekkerigheid, die de indruk van een oeroud dokument volledig maakt, van een soort Dode Zee-rol die nog op ontcijfering wacht.
Heyboer wijkt ook in zoverre van de gemiddelde grafikus af, dat in zijn voorkeur voor de ets-techniek de mogelijkheid van vermenigvuldiging nauwelijks een rol speelt. Meestal ziet men onder de ets als oplagegetal het cijfer 9 staan met nog een nummer-getal ernaast, maar dat heeft in hoofdzaak te maken met de beeldende en ten dele magische zeggingskracht die zulke getallen voor Heyboer zelf bezitten. De werkelijke oplage is zelden meer dan twee of drie en die drie eksemplaren kunnen onderling dan nog zeer verschillend uitgevallen zijn. Wie een ets van Heyboer koopt, krijgt meestal een unikum in handen en de prijs, zelden onder de f 500,-, is daar ook naar.
Dat unikum is echter in meer dan in dat ene opzicht uniek; als verslag van een filosofische omzwerving misschien onbegrijpelijk, maar door zijn van god weet waar betrokken geheimzinnigheid, merkwaardigheid en beeldende kracht die nooit verveelt, tegelijk de artistieke uiting van een van de merkwaardigste en meest overtuigende in zijn werk aanwezige kunstenaars die Nederland bezit. Zoals onder sommige etsen uit 1964 dan ook in haastig schrift staat vermeld: ‘Van deze zinkplaat bestaat slechts één afdruk en dat is deze. Voor eerlijkheid wordt met alles ingestaan, Anton Heyboer, Den llp’.
Hans Sizoo