Anton Heyboer®

 

Anton Heyboer


 

Leven als kunst
kunst als leven

Anton Heyboer

 

Moving Art Magazine

 

Anton Heyboer bezat als kind al een buitengewoon inzicht in het ‘wezen der dingen’. Hij herkende echt en onecht met totale zekerheid. Het gevolg was dat hij niet in de maatschappij kon leven. Aanpassen was voor hem niet mogelijk.

In 1951, toen hij 27 jaar was, herkende hij in een stervend katertje zijn eigen gevoel van totale eenzaamheid en vroeg om opname in Santpoort, een ‘krankzinnigengesticht’ zoals dat toen genoemd werd. Daar, in de relatieve veiligheid van een cel, werd de kunstenaar geboren. Voor die tijd had hij al getekend, en niet onverdienstelijk. Maar na Santpoort kreeg zijn werk de onmiskenbare signatuur van een “Anton Heyboer”. Toen was het bezield.

 

Hij kreeg inzicht in de structuur van zijn ziel en geest. Tot dat moment herkende hij nergens iets wat op hemzelf leek, het was of iedereen die hij ontmoette van een andere orde was dan hijzelf. Hij vond nergens houvast.

Hij ontwikkelde deze structuur in geschriften, tekeningen en etsen, en begreep ook dat het de universele basis-structuur is van de menselijke ziel. Meestal ligt dit verborgen onder een dikke laag ‘aanpassing’, maar bij hemzelf niet. Zijn ziel was open en rauw en onbeschermd.

Anderen herkennen wel hun eigen diepte in zijn werk, waardoor het voor velen buitengewoon fascinerend is. Het is een diepte waar geen logische gedachten heersen, en die heel moeilijk te omschrijven is, maar door het ‘zien’ – via Anton’s kunst - krijgen zij ook weer contact met hun eigen wezen.

Anton werd geboren op een klein eilandje, Pulu Weh, bij de noordpunt van Sumatra. Zijn vader werkte bij de Shell. Op Pulu Weh was een overslaghaven voor kolen en er woonden maar een paar blanken. Zijn moeder was onderwijzeres en had geen tijd voor een baby. Hij werd verzorgd door Jami, een baboe, de enige in zijn leven die ooit veiligheid bood. Ondanks het feit dat het gezin weer terugkeerde naar Nederland toen hij nog een baby was, bleef Jami zijn hele leven een symbool voor hem van hoe de vrouw kon zijn. Een ideaal.

 

Omdat hij in menselijk opzicht als kind al heel eenzaam was, en de meeste mensen als onwaar zag, richtte hij zich op datgene in de wereld wat ‘waar’ was. Echt materiaal, de wetten en wrede schoonheid van de natuur, de onschuld van het kind of het dier. Zij werden het materiaal voor zijn kunst. Hij gebruikte metaal omdat het weerbarstig was en niet menselijk, en grof gereedschap uit harde beroepen, Engels dat hij van de negers in de Cotton Club had geleerd, en een rechtstreekse manier van werken. Alles wat tussen hemzelf en het werk zou kunnen staan verbande hij uit zijn leven. Dat gebeurde niet gericht, hij kon niet anders. Hij haatte alles wat niet totaal echt was.

Hij hield niet van wat nieuw was. Dat had nog niet geleefd, pas als iets verweerd was, pokdalig, roestig en gerafeld, betekende het iets voor hem. Dus zo behandelde hij zijn materiaal ook, hij ontzag het niet. Hij pakte het papier met handen zwart van de inkt en liet er zijn hand-afdrukken op achter. Hing de etsen aan de wand met punaises, of desnoods door er spijkers in te slaan. Hij maakte gaten in de zinkplaten om ze aan elkaar te kunnen binden zodat een samengestelde ets compleet zou blijven.

Ook zijn omgeving maakte hij op die manier levend. Hij overdekte het hele erf met bouwsels van oude balken, planken en golfplaten, en stouwde het helemaal vol met oude kachels en lampen en alles wat niet meer geschikt was om te repareren. Te roestig om nog ‘antiek’ genoemd te worden. Oud, doorleefd, getuigen van vele voorbije levens. Het heeft dezelfde schoonheid die de echte diepte van een levende ziel heeft. Gewond, roestig, eerlijk.

Hij trouwde vlak na Santpoort met Elza Wijnands en kreeg een zoon. Hij was echter niet geschikt voor het huwelijk met zijn vaste regels en patronen, dus het werd geen succes. Hij scheidde en onmoette Erna, een meisje dat hulp nodig had. Drie jaar heeft hij haar opgevangen zonder haar aan te raken, toen trouwden zij en kregen een dochter. Na enkele jaren verliet Erna hem omdat een kind meer regelmaat nodig heeft dan Anton kon bieden. Na een kort huwelijk met Yvonne ontmoette hij Maria. Zij bleek in staat hem tegelijk de vrijheid en de warmte te geven die hij nodig had. Anton en Maria zijn bij elkaar gebleven gedurende 43 jaar.
Met Erna was hij van Haarlem naar Amsterdam gegaan, waar hij bijna ten onder ging aan de drank, Maria heeft hem hieruit gehaald en samen zijn zij in een dorpje buiten Amsterdam gaan wonen, Den Ilp.

 

Er kwamen wel andere meisjes aankloppen, die niet in de maatschappij konden vinden wat zij zochten, en dit wel in Anton herkenden. Maria respecteerde Anton’s creativiteit en accepteerde dat er andere vrouwen in zijn leven kwamen. En natuurlijk ook in haar eigen leven. Zo is er een hechte leef-gemeenschap gegroeid van 6 personen. Ieder draagt haar eigen vaardigheden bij, waardoor dit leven een heel grote kracht bezit.

Anton werkte altijd met galerie Espace, maar in de 80-er jaren werd dit hem te benauwd. Hij vond de prijzen van zijn werk te hoog, maar ze mochten niet omlaag. Ook mocht hij van een ets maar heel weinig afdrukken maken. Voor hem was dat absurd, de bedoeling van een ets is juist dat er meer afdrukken gemaakt kunnen worden, zodat er meer mensen bereikt kunnen worden. Het was zijn medium om mee te delen, zijn boodschap was veel meer omvattend dan alleen schoonheid. Dus als hij daarin beperkt werd, was dat voor hem een beperking van zijn kunstenaarschap.

In 1984 brak hij met Espace en ging zijn werk zelf verkopen. Eerst vanuit de voortuin, niet veel later kocht hij samen met zijn - inmiddels vier - vrouwen een klein huis met een ruim erf aan de overkant van de weg.
Het contact met zoveel buitenwereld was niet goed. Er ontstonden wrijvingen tussen Anton en de meisjes, dus toen er een vijfde bijkwam, Petra, die haar galerie in Laren verkocht en het verkopen in Den Ilp overnam, was iedereen opgelucht. Ze kocht het huisje en maakte er haar eigen zeer kleurrijke Heyboer-galerie van.

Anton schiep er altijd een groot genoegen in, om de gevestigde orde op zijn kop te zetten. Net zoals een ding, een kunstwerk, of een mens pas leeft als hij veel heeft meegemaakt en daar de sporen van draagt, zo leefde voor hem ook de maatschappij alleen als ook het ongewone, gekke of rauwe er een plaats had. Hij deed niets zoals het hoorde. Natuurlijk deed hij zichzelf daar ook vaak schade mee, maar dat kon hem niet schelen. Liever absurd leven met alle risicos daarvan dan netjes binnen de perken blijven, waar voor hem de dood heerste.

 

Vanuit zijn ongewone vesting in Den Ilp hield hij Nederland bezig. Hij ging doelbewust in tegen de kunsthandel en tegen musea. Hij probeerde ze wakker te schudden. Bij de kunsthandel, en zeker bij de kunstenaars zelf, is dat ook inderdaad gelukt. Prijzen zijn niet meer zo hoog en heilig als 20 jaar geleden, en kunst is voor velen toegankelijker geworden. Hij vond dat kunst deel van het leven moest zijn, en niet iets om tegen op te kijken.

Hij leefde zo hevig, dat hij zichzelf uitputte. Hij maakte al zijn energie altijd helemaal op, werkte te hard en te lang. Als hij niet kon creeëren had het leven geen zin.

Anton heeft in zijn kunst een systeem ontwikkeld. Dit is het universele systeem van de ziel. Hij is de enige artiest ter wereld die dit ook tot werkelijkheid maakte in zijn leven. Zowel zichzelf als zijn vrouwen heeft hij de posities in zijn systeem gegeven. Niet als stilstaande plaats maar als dagelijkse wisseling van onderlinge verhoudingen. Het blijkt een sterk en levensvatbaar geheel, dat ook na zijn dood voort leeft.